Een man is aan het vissen
(один мужик /сидит/ ловит рыбу;Zegt de man
(мужик говорит): „Waarom denk je dan (почему тогда по-твоему) dat ik zo ver van de kant af zit (я так далеко от края сижу?Een man is aan het vissen als er een voorbijganger langskomt en vraagt: „Bijten ze?”
Zegt de man: „Waarom denk je dan dat ik zo ver van de kant af zit?”
Gestolen
(Украли: «украдено»)
Een man komt lachend een politiebureau binnen
(один мужчина заходит, смеясь, в полицейское бюро,Agent: „Waarom lacht u dan
(почему вы тогда смеетесь)?”De man: „Mijn schoonmoeder zat erin
(моя теща сидела в ней;Een man komt lachend een politiebureau binnen, hij zegt: „Mijn auto is gestolen”.
Agent: „Waarom lacht u dan?”
De man: „Mijn schoonmoeder zat erin”.
Zondagmorgen aan de ontbijttafel
(Воскресным утром за завтраком
1)„Mammie, mijn ei smaakt zo akelig
(мамочка, мое яйцо имеет такой неприятный вкус;„Houd je mond en eet het op
(молчи и съешь его полностью;„Mammie, moet ik het snaveltje ook opeten
(мамочка, клювик я тоже должен съесть;„Mammie, mijn ei smaakt zo akelig”.
„Houd je mond en eet het op. Over het eten mag niet worden gezanikt”.
„Mammie, moet ik het snaveltje ook opeten?”
Zich eruit werken
(Выкрутиться
2)„En mevrouw, hoe gaat het met u
(как поживаете, госпожа: «как это идет с вами»)?” vraagt een vriendelijke heer (спрашивает дружелюбный господин). „Is alles ook goed met uw man (с вашим мужем тоже все хорошо)?”Hij slikt zijn woorden in
(он проглатывает свои слова;„En mevrouw, hoe gaat het met u?” vraagt een vriendelijke heer. „Is alles ook goed met uw man?”
Hij slikt zijn woorden in, want hij ziet opeens dat ze in de rouw is. Snel voegt hij eraan toe: „Ligt hij nog altijd op hetzelfde kerkhof?”
In de boetiek
(В бутике /небольшом магазине модной одежды/)