Читаем Нидерландский шутя. 150 анекдотов для начального чтения полностью

Een man zit aan de bar (мужчина сидит у бара = у барной стойки) en drinkt zich aardig door (и порядочно напивается; aardig – приятный, милый; миловидный, хорошенький; немалый, порядочный; door – сквозь; zich doordrinken – напиться, наклюкаться). Aan het eind van de avond (к концу вечера) als hij naar huis wil (когда он хочет домой), staat hij op en valt om (он встает и падает; opstaan – встать; omvallen – упасть, опрокинуться).

„Zoveel heb ik toch niet gedronken (так много я ведь не выпил = неужто я так много выпил)?” denkt hij (думает он).

Hij probeert het nog een keer (он пробует /это/ еще раз) en weer hetzelfde verhaal (и снова тот же рассказ = та же история).”Nou, denkt hij – „dan kruip ik maar naar huis” (так, думает он, тогда я поползу домой).

De volgende morgen (на следующее утро) maakt zijn dochter hem wakker (будит его дочь его: «делает его бодрствующим») en vraagt (и спрашивает): „Vader, was je weer eens dronken gisteravond (отец, ты опять был пьяный вчера вечером)?”

Hij zegt (он говорит): „Wel, hoe kom jij daar nu bij (да, как ты это сейчас узнала: «как ты приходишь сейчас к этому»)?” Waarop ze antwoordt (на что она отвечает):

„De kroeg belde net op (с пивной только что звонили: «пивная звонила только что»; opbellen – позвонить по телефону; bellen – звонить), je bent je rolstoel vergeten mee te nemen (ты забыл свое инвалидное кресло = инвалидную коляску взять с собой; rollen – катить/ся/; stoel – стул, сиденье)”.

Een man zit aan de bar en drinkt zich aardig door. Aan het eind van de avond als hij naar huis wil, staat hij op en valt om. „Zoveel heb ik toch niet gedronken?” denkt hij.

Hij probeert het nog een keer en weer hetzelfde verhaal. „Nou, denkt hij, „dan kruip ik maar naar huis”.

De volgende morgen maakt zijn dochter hem wakker en vraagt: „Vader, was je weer eens dronken gisteravond?”

Hij zegt: „Wel, hoe kom jij daar nu bij?”

Waarop ze antwoordt: „De kroeg belde net op, je bent je rolstoel vergeten mee te nemen”.

Een straf

(Наказание)

Jantje komt lachend binnen (Янтье входит, смеясь; binnen – внутрь). Vader kijkt verbaasd en vraagt (отец смотрит удивленно и спрашивает):

– Wat valt er te lachen (что тут смешного: «что выпадает здесь смеяться»?)?

Jantje vertelt dat hij van de meester 100 keer „ik ben een aap” op papier moet zetten (Янтье рассказывает, что учитель его обязал 100 раз написать на бумаге «я обезьяна»; zetten – сажать; ставить, помещать).

– En wat is daar zo grappig aan (и что в этом такого смешного)?”, – vraagt zijn vader verbaasd (спрашивает его отец удивленно). Waarop Jantje antwoordt (на что Янтье отвечает):

– En u moet er uw handtekening onder zetten (а вы должны под этим поставить вашу подпись; tekenen – рисовать; изображать; чертить; расписываться; teken – знак)!

Перейти на страницу:
Нет соединения с сервером, попробуйте зайти чуть позже