Читаем Нидерландский шутя. 150 анекдотов для начального чтения полностью

Met veel moeite (с большим трудом) verzamelt de winkelier zijn laatste krachten (владелец магазина собирает свои последние силы) en gaat rechtop zitten (и садится прямо; gaan zitten – садиться: «идти сидеть»). Dan zegt hij woedend (затем он говорит яростно; woeden – неистовствовать; woede – ярость, бешенство):

– Maar wie staat er dan in ’s hemels naam achter de toonbank (а кто стоит тогда, во имя неба = Боже мой, за прилавком)?

Een winkelier ligt op sterven. De hele familie staat rond het bed. Zijn vrouw vraagt snikkend: „Kun je mij nog horen? Iedereen is er. We zijn allemaal bij je”.

Fluisterend vraagt de zieke:

– Is Jaaper er?

– Ja.

– En Johan?

– Ja.

– En Mies?

– Ja.

– En Toine?

– Ja.

– En Felix?

– Ja.

– En Wilma?

– Ja.

Met veel moeite verzamelt de winkelier zijn laatste krachten en gaat rechtop zitten. Dan zegt hij woedend: „Maar wie staat er dan in ’s hemels naam achter de toonbank?”

Kleren

(Одежда)

Een vrouw die op sterven ligt zegt tegen haar man (женщина, которая лежит при смерти, говорит своему мужу):

– Beloof me (обещай мне; beloven) dat je volgende echtgenote (что твоя следующая супруга; echt – брак, супружество; genoot – товарищ, компаньон /о женщине: genote/) nooit mijn kleren zal dragen (никогда не будет носить мою одежду).

– Wat een onzin (что за бессмыслица/чушь; zin – смысл), – troost haar man (утешает ее муж) – Ten eerste ben jij volgende week weer op de been (во-первых, ты будешь на следующей неделе снова на ногах; op de been zijn – быть на ногах, бодрствовать; подняться после болезни) en ten tweede is ze veel kleiner dan jij (а во-вторых, она гораздо меньше, чем ты).

Een vrouw die op sterven ligt zegt tegen haar man:

– Beloof me dat je volgende echtgenote nooit mijn kleren zal dragen.

– Wat een onzin, – troost haar man, – Ten eerste ben jij volgende week weer op de been en ten tweede is ze veel kleiner dan jij.

Huwelijksreis

(Свадебное путешествие)

Man (/один/ мужчина): – Waarom ga je eigenlijk nu al weer scheiden (почему ты собираешься, собственно /говоря/, уже снова разводиться)?

Vriend (/его/ друг): – We kregen ruzie over de huwelijksreis (мы поссорились: «получили ссору» из-за/относительно свадебного путешествия; krijgen – получать, приобретать, доставать)

Man: – Hoezo (как так/почему)?

Vriend: – Ik wilde naar de Bahama’s en zij wilde mee (я хотел на Багамы, а она хотела вместе со мной: «хотела вместе»).

Man: – Waarom ga je eigenlijk nu al weer scheiden?

Vriend: – We kregen ruzie over de huwelijksreis.

Man: – Hoezo?

Vriend: – Ik wilde naar de Bahama’s en zij wilde mee.

Trouwen

(Выйти замуж/жениться)

– Heb je alles goed overwogen, Tineke (имеешь ты все хорошо взвешенным = ты все хорошо взвесила/обдумала, Тинеке; overwegen – обдумывать, взвешивать; wegen – весить; взвешивать)? – vraagt haar moeder (спрашивает ее мать). – Je wilt dus met die oude miljonair trouwen (ты хочешь, значит, за этого старого миллионера выйти замуж) en de rest van je leven (и остаток твоей жизни) naast hem doorbrengen (рядом с ним провести; doorbrengen – проводить /время/)?

Перейти на страницу:
Нет соединения с сервером, попробуйте зайти чуть позже