Twee vliegen zitten gezellig te kletsen
(две мухи сидят и приятно болтают: «сидят болтать»;– Wat zijn de mensen toch dom
(насколько же люди все-таки глупы). Ze geven zoveel geld uit om hun plafond mooi te maken (они расходуют так много денег, чтобы их потолок сделать красивым;Twee vliegen zitten gezellig te kletsen. Zegt de ene vlieg tegen de andere:
– Wat zijn de mensen toch dom. Ze geven zoveel geld uit om hun plafond mooi te maken en dan gaan ze op de vloer lopen.
Niks
(Ничто)
Moeder
(мать): – Wat zei je vader (что сказал твой отец;Geert
(Герт): – Zal ik alle vloeken en lelijke woorden die hij zei maar weglaten (мне лучше: «я должен» все ругательства и некрасивые слова, которые он сказал, опустить;Moeder: – Natuurlijk
(естественно).Geert: – Hij zei niks
(он ничего не сказал).Moeder: – Wat zei je vader toen hij zag dat je zijn fiets stuk had gemaakt?
Geert: – Zal ik alle vloeken en lelijke woorden die hij zei maar weglaten?
Moeder: – Natuurlijk.
Geert: – Hij zei niks.
Zwervers
(Бродяги)
Twee zwervers werden opgepakt en naar het politiebureau gebracht
(двоих бродяг арестовали и доставили/привезли в полицейское бюро: «двое бродяг стали =– Waar woon je
(где ты живешь)? – vraagt een politieman aan een van de zwervers (спрашивает полицейский у одного из бродяг).– Ik woon nergens, mijnheer de agent
(я нигде не живу, господин полицейский).– En jij? – vraagt de politieman aan de tweede zwerver
(а ты? спрашивает полицейский у второго бродяги).– Ik ben zijn buurman
(я его сосед).Twee zwervers werden opgepakt en naar het politiebureau gebracht.
– Waar woon je? – vraagt een politieman aan een van de zwervers.
– Ik woon nergens, mijnheer de agent.
– En jij? – vraagt de politieman aan de tweede zwerver.
– Ik ben zijn buurman.
Gesprek
(Разговор)
Twee heren op een bank in het park zijn in gesprek
(двое господ на скамье в парке беседуют: «находятся в разговоре»).– Mijn huis hangt vol prachtige schilderijen
(мой дом увешен: «висит полон» прекрасными картинами), – zegt de ene heer tegen de andere (говорит один господин другому).– O ja
(о, да = в самом деле)? Uit welke periode (из какого периода = из какой эпохи)?– Uit de periode dat ik nog geld had
(из периода, когда у меня еще были деньги).Twee heren op een bank in het park zijn in gesprek.
– Mijn huis hangt vol prachtige schilderijen, – zegt de ene heer tegen de andere.
– O ja? Uit welke periode?
– Uit de periode dat ik nog geld had.